MIND Published Wat houdt dit in?

Ik, een depressie? No f*cking way

Soesja Leugs

Ook de tweede psycholoog met wie ik ging praten, was geen succes. Ik vond haar zo mogelijk nog erger dan de eerste. Maar gezien de vakantieperiode en de wachtlijsten, besloot ik om maar met haar een traject in te gaan en niet verder te zoeken.

Mijn huisarts hamerde er inmiddels op dat ik echt aan de antidepressiva moest. Dat wilde ik pertinent niet. Want ik, een depressie? Nee. Nee, dat had ik niet. Dat wilde ik niet hebben.

En antidepressiva slikken, no f*cking way. Dat was iets voor andere mensen, niet voor mij. Daarbij: ik heb compleet niks met medicatie. Als ik me snij of openhaal, plak ik zelden een pleister. Een paracetamol slikken als ik hoofdpijn heb, komt niet in me op. Het zit gewoon niet in mijn systeem. En dan zou ik ineens antidepressiva moeten gaan slikken? Die teringzooi? Nee. Néé. Alles, maar dan ook alles in mij kwam in verzet bij de gedachte dat ik misschien wel een depressie zou hebben en ook nog eens aan de medicatie zou moeten.

ONVERWACHT BEZOEK

Misschien kwam het mede doordat ik in die periode een onverwacht bezoek bracht aan mijn Indische oma. Mijn grootmoeder, met wie ik na de scheiding van mijn ouders sporadisch contact had, heeft haar leven lang geworsteld met depressies, variërend van mild tot zeer ernstig. Ze zat op dat moment in een psychiatrische kliniek in Den Haag, waar ze voor de tweede keer elektroshock therapie onderging. De eerste keer, een aantal jaar daarvoor, had haar goed gedaan, maar haar hardnekkige depressie was toch weer teruggekomen.

Op een doordeweekse dag in een schoolvakantie bracht ik haar, samen met mijn vader, mijn zoontje van 5 en mijn neefjes van 5 en 7 onverwacht een bezoek in de kliniek. We waren in de buurt en mijn vader opperde om spontaan even langs te gaan. Het zou haar goed doen om haar oudste kleindochter en haar achterkleinkinderen te zien want ze had het moeilijk. Het voorstel viel me rauw op mijn dak. Ik wilde eigenlijk niet, maar ik vond ook dat ik niet kon weigeren. Dus wij naar de kliniek.

Het was ongemakkelijk om haar te zien. Pijnlijk ook. De kinderen mochten de afdeling waar ze zat niet op, sommige mensen daar waren onrustig en ze zouden misschien van hun gedrag schrikken. We moesten beneden in de hal waar zitjes waren blijven wachten. Mijn oma werd gehaald. Ze kwam langzaam aanlopen, onzeker, voetje voor voetje schuifelend. Ze leek zo broos. Ze zag bleek en was in de war van de elektroshocks. Praatte onsamenhangend en kon zich dingen niet herinneren. Hoort erbij, zei mijn vader. Haar hersenen hebben even een optater gekregen, maar het trekt wel bij.

Ze was blij om ons te zien, dat wel. Maar de kinderen, die haar niet vaak zagen en dus niet aan haar gewend waren, keken ons met vragende ogen aan en waren, zeker voor hun doen, erg stil en timide. Mijn vader dirigeerde ons om onze grootmoeder heen, voor een foto. Waarom begreep ik niet, want in mijn beleving was dit allesbehalve een fijn Kodak-moment dat je wilt vastleggen om je te herinneren. Later zou hij, tot mijn grote afschuw, die vreselijke foto zonder overleg in een groepsmail rondsturen aan de hele familie, inclusief mijn oma’s zus in Amerika. Lief bedoeld van hem, dat wel.

Elke keer als ik die foto weer zie, bekruipt me hetzelfde gevoel van onbehagen als toen. Ik weet nog dat ik daar in Den Haag bij mezelf dacht: ik wil echt never nooit in een kliniek belanden, zoals mijn oma. Vreselijk. Dat zou mijn aller-allergrootste nachtmerrie zijn.

Wist ik veel dat ik hard op weg was. Of misschien voelde ik, ergens diep vanbinnen ook wel dat ik die kant op ging, en is dat het dat juist dat moment op die foto zo pijnlijk voor mij maakt. Ik zie de angst in mijn eigen ogen. Alsof ik het al voorvoel.

Deze blog is eerder verschenen op www.bedrock.nl en met toestemming geplaatst.

Meer ervaringsverhalen